Nu is..,
Nu is de arme dag voorbijgeschoven, een droom gelijk -
hóóg wandelt de heldre kalmte boven haar princelijk rijk:
’t zijn de olmen, rustige edelherten met trillend gewei, en de vele oprechte, rode verten van dorpen en hei;
de geestdriftige torens, wachters in ’t zuiden, en, onomwolkt,
heel de koele daad van d’avond, die luide een leven bevolkt;
de wind-een bloem, en zijn lied meer honig
dan in roze ooit sliep;
maar is er wel één lied, zó eentonig,
en één, zó diep?-
Ik luister-de zware geur der garven gaat langzaam dicht en onder mijn ogen hóór ’k het sterven van ’t aardelicht.
39