De dood van de herder
Zo was de laatste dag: de witte schapen dreven als zonnevlekken langs het pad dat hijgend naar de heuvels klom-de moede man volgde; zijne dieren leidden hem de pelgrimstocht, tot waar de rode zon groot stond en rond als een oog op de heide, en zijn gebogen rug droeg ’t oude uur, opdat de middernacht het zou verjongen. -Zo was de laatste dag...
En toen de herder in langre schaduw van de bomen ging, wier kruinen stonden tot een luid, hol dreigwoord boven zijn weg, voelde hij de lucht, die steunend het zwaar lichaam hem hield in evenwicht ijler aan ’t worden, en de handen gleden tastend vooruit, als wilde hij daarmee trachten de dampkring dichter ’t lijf te doen omsluiten gelijk een gordel, die het drijvend houde-
-en dan, zacht, zonder steun, gaan zijne knieën neer op de weke mosgrond, waar het zand kwam dóórgestoven. En hij poogt zich op te richten: al wat de uiterste uren brachten bij ’t traag en vaaglijk naadren, drukt zijn rug en wil niet heen: dit is de laatste dag!
O, maar zijn rug is ’t zwakst! die heeft hem reeds jaren na jaren kracht en steun ontzegd: stevig zijn borst en zijne brede schoudren, stevig de pezen van zijn hard gelaat, stevig, oerkloek en koen zijn zij -hij laat zich op de zijde rusten, glijdend langs
32