van bolle degenknop eve’ onder dikt-gezanten in talaren, schrijnend zwavelgeel als vormeloze zonnen aan het zwerven -gezanten met een paarsgezoomde rok slepend aan hunne nauw bewogen hielen -gezanten zwart en bruin op jonge paarden met hard-gegloeide pantsers van blank staal om hunne lendenen, onmeetbre speren in hooggeheven hand, en sterke zwaarden licht deinend langs de heupen-wolken, wolken, rank bloesemende, wuivend-witte kudden, en allen op de hoogopalen hemelweg, naar die geweldig onbekende God,
naar die beheerser van hun wakkere ogen en van hun pralend hoofd en stralend lijf, van de bazuinende zonnegeluiden die klinken in de dag, en van de verre bergen en van de goudbevlerkte zee!
Nu gaat de wind de wolken hijgend na, hartstocht-verblind, dolzinnig door het blauw en door ’t geflakker van de kleur’ge mantels, en wilde escorten vallen van de lucht néér op de zoom der zee, rood uitgebloed hun vage lijf, breed tastend hunne handen naar steun: geruchtloos pletteren van wit en al de tinten van het bonte legeren dan de wind, de wind-vóóruitgebogen óver de kop van zijn verdwaasde hengst stoot hij zijn sterke rieten speer rechtuit met één gesloten vuist,-en met de andere zicht hij de tragen neer, terwijl het ros
30