Wij voeren het kouter
Wij voeren het kouter langs werelds akker: - een dierenpaar; -het werk roept felle geuren wakker in oog en haar.
Ze kennen geen loon voor onze giften, ze kennen geen dank, ze reiken ’t bedreig der opstandge driften spijs noch drank.
Vriendin, wij zijn de mens opstandig omdat wij geven;
-geven wij dan niet, koen en kloekhandig, groot voor klein leven?
Maar dit het gewin van wat wij bevochten en dit de baat waarom de slover aan ’t slaafse wrochten de handen slaat:
Zie! onder ’t gebaar, het rood-alvoudge, van zomers banier zullen de landen zijn, de hoogwoudge, in óns bestier!
27