Atmosferen
Aan Martin Permys Ik ken uw land!
Boven de grasvalleien klapwiekt het vliegwiel der gepeesde mijn: door een lucht, van staalovens hartstocht vol, slaan vlammen in bloemkelk elkander toe.
Krachtig verbroedren transblauw en gloedrood zich over ’t kwalmend gas der schachten heen, -aarde en hemel, vierend één dronken kus.-Zon enkel, scherpgerand, vaart tussendoor.
Met koolzwarte zon in top kruipen schuiten
stroomop, stroomaf;-wolken vergaren last
uit roet en water, wolken komen zwaar
klossen in schuine zuilen op de hand
die werkt, op ’t hoofd dat hijgend denkt, op ’t kregel
gebaar van de gebieder, op deemoedige nek,
op al wat zwart is-en de bodem schreeuwt,
de bodem schreeuwt van arbeid!
Kloosters tellen zwijgend hun jaren na; vuurdriftge torens staan als mijlpalen van volken-voetzet...
Klef is uw noordergrond; grote veebeesten drijven erlangs, en, waar het landeneind in kimmen stuit, krommen knotwilgen de stam dreigend omlaag.-
Ik ken, ik ken uw land, vriend! Ik ken het, wanneer een purpren zon néérgiert op de akkers, wanneer berge’ in kam de avond slurpen als een donker vocht,
17