jonge krachten in het woord, en langs dezen weg hem terug deed keeren tot een regelrechte aandacht voor het leven in zijn primitiefste waarden, tot een aanvatten en hanteeren der levende realia. En hem het een en het ander, tenslotte, deed vereenigen, en ze wisselend op elkander betrekkend, een nieuwe wereld in een nieuw woord liet scheppen. Zijn scherp waarnemingsvermogen en te gelijkertijd: zijn diep en mystisch eenheidsbesef aller natuurlijkheid, vermocht zich poëtisch uit te drukken in een vers van verbluffende oorspronkelijkheid en gespannen kracht. Eenmaal tot het hart der dingen doorgedrongen zijnde in intellectueel peilen, is het hem gelukt deze ervaringen vruchtbaar te maken en vanuit een „goddelijk” punt de natuur in het woord te herstellen als een gelijkenis van zichzelf. Zoowel langs den weg der intuïtie als langs dien der intelligentie is zijn werk pantheïstisch.
Van den Bergh herschept de natuur grootsch, als een machtige formatie met steeds werkzame krachten; een dartel en vurig spel; een vleesch van verlangen. Zijn gedichten dramatizeeren in het epische (want deze lyriek draagt door de verplaatsing van het uitzichtspunt een episch karakter) het algemeen-mensche-lijk gebeuren. Elke beweging voltrekt zich groot; op natuurlijke grootte, zou ik willen zeggen. Van den Bergh, aardsch en vereerder der Persoonlijkheid, weet de aarde in haar universeele potentialiteit een reëel aanschijn te verleenen, de ik-heid (zijn ik-heid) als een ver** schijnsel te verbeelden, bijna onopvallend temidden der elementen, doch steeds bindend en ordenend aanwezig.
Tegenover Besnard's kosmische tragiek, kunnen wij Van den Bergh’s kosmische dramatiek stellen. Hij is de dichter van het: verrichten. In deze „daden" doet het individu, aardsch van gestalte en aanleg, mee in de krachtsuitwisselingen van het heelal. De daad van den mensch is de daad van de wereld. Zij gaan parellel en zijn gelijkvormig. Vruchtbaar als de natuur is het vers van Van den Bergh; sterk als het dier; werkzaam als de mensch. Hij vernieuwt de natuurbeschouwing door haar als proces te verbeelden; hij verleent het dood mineraal een organische levendigheid; het Al herkent zich zelf wederom. —
Doch naast en door deze hoogspanning van wil en achter dit stormende licht, treedt de vermoeidheid in; een ontzaglijk moe-zijn van durf en vermetelheid. Het groote vers, waarin elk ding
12