Heil wie zingend schreven, heil 't ongeteld paar spelende handen die den vrede legden tusschen avonds groen en de roode bergen —
— blinde turkoyzen en bloedkoraal....
Doch vrees hun vrede; hij zal uw vrede wenden! Waak vóór het dag wordt; uw rust is list.
Vraag vóór het daagt, wat wijsheid is. —
Gezel, wat is wijsheid? — De vreeze der menschen.
Maar dat de dag verzinke voor den dag en, voor de kiem, ’t volmaakte aller oogsten!
Om dezen voortgang klimmen wij de hooge zwavelen terrassen naar den trans!
Gij, god die 't doel en zijn bewustheid gaf, gij vielt. Dus stappen wij, thans hoplieden der nachten, door aardes leed en lusten die wij tarten, heet en hartstochtlijk, prinsen van avontuur----
Wij stroopen af de landen des gehijgs, wij hijgen moeizaam, kuisch als lepelaren; maar al voor U, van tusschen zon en aren één groet met helder voorhoofd: — Teederheid!
Teederheid! — Van duizenderlei min hoor ik de nachten vol als bijenkorven....
Waarom nachts verre kevers uitgekropen, schaduwen gonzende zijn van een Begin?
Gezel! opdat de werelden zich kleeden in 't opperkleed van ónze teederheden!
31