Hoort hoe zij haten dit verminkt gevaar
voor 't waanbeeld van hun klein, toekomstig wezen
Met dunnen vinger, met gevierden degen
wijzen de bloeienden dit bloeisel na*
Hij stuikt, hij valt. Zooals het warme kind de zee vastgrijpt waarin het wordt gedompeld krampt hij zich in den dalgrond weg en dronken. Binnen 't bevriende donker slaapt hij in.
Eens zal de dauw hem wekken. Weest dan kalm als hij gesloten blijkt voor woord en zin: weest kalm wanneer straks zijn verwelkte blik de punt van uwen degen tegenlacht. —