uitgeslapen van de lange inspannende dag van gisteren. Hij was niet gewend te werken en vooral de warmte hinderde hem ontzettend! Zijn hoofdje en zijn ledematen deden pijn en het leek wel of alles aan hem opzwol. Nu begon hij voor het eerst weer naar huis te verlangen, naar zijn moeder, het bazinnetje, zijn lekker bed en het luie leventje daar, maar . . . hoe moest hij er komen? Vluchten was hier onmogelijk, want er werd erg op hem gelet, en trouwens de enige deur die open ging, kwam op de kamer uit, waarin de twee meisjes waren. Die zouden hem dan toch nog tegenhouden, als hij zover gekomen was. Nee, Blurry moest maar afwachten! Zijn gedachten waren verward, hij voelde zich zwak en naar. Alles om hem heen begon te draaien; hij ging even zitten; niemand vermaande hem. Toen het weer over was, ging hij opnieuw aan zijn werk. Alles went en zo ook^iet werk dat Blurry moest doen.
Na een week van ’s morgens tot ’s avonds met de bezem geveegd te hebben, wist hij al haast niet meer anders. Kleine beren vergeten gauw en het was maar goed ook, maar zijn moeder en zijn vroeger thuis, dat was hij nog niet vergeten. Het leek alleen zo onwezenlijk en zo onbereikbaar ver!
De twee meisjes, die de kleine beer gevangen hadden, lazen op een avond de volgende advertentie in de krant;
59