en het duurde niet lang, of hij kon weer verder lopen langs de muur.
„Nu loop ik dus in de grote wereld, maar waar is dan de wereld zelf? Door al de kouse-en broekebenen kan ik de wereld helemaal niet zien”, bepeinsde Blurry, „ik ben geloof ik te klein, om de wereld te kunnen ontdekken; maar dat hindert niet; als ik ouder word, word ik ook groter en als ik melk met vellen drink (bij het denkbeeld alleen griezelde hij al), word ik wel net zo groot als die mensen, dus zal ik maar doorlopen. Op de een of andere keer krijg ik de wereld wel te zien”.
Blurry liep dus door en stoorde zich zo weinig mogelijk aan de vele dikke en dunne benen om zich heen. Maar, moest hij aldoor maar lopen? Hij had heel erge trek gekregen en het werd ook al een tikje donkerder op straat. Daaraan had Blurry helemaal niet gedacht, dat hij ook eten en slapen moest. Hij was veel te vol van zijn ontdekkingsplannen geweest dan dat hij aan zo iets gewoons en weinig heldhaftigs als eten en slapen had kunnen denken.
Zuchtend liep hij dus nog maar een poosje door, totdat
47