Zijn hele velletje was besmeurd met aarde en modder, toen hij onder de heg vandaan kwam, maar een beer, die de wereld wil ontdekken, die mag om een beetje vuiligheid zich toch zeker niet druk maken! Dus de ogen recht vooruit, om niet te struikelen over de ongelijke stenen, stapte Burry heel parmantig naar de straatzijde toe, die vanuit het gangetje tussen de tuinen te bereiken was.
Op de volle straat aangekomen, schrok hij wel eventjes van de vele grote mensen tussen wier benen hij helemaal verdween. „Ik moet goed aan de kant blijven, anders lopen ze mij nog omver”, dacht hij en dat was ook werkelijk het verstandigst. Ja, Blurry was verstandig, dat blijkt toch reeds uit het feit, dat hij, zo klein als hij was, op zijn eentje de wereld wilde ontdekken. Dus liep hij goed aan de kant van de weg en zorgde er wel voor, dat hij niet in de knel kwam; maar eensklaps begon zijn hartje met mokerslagen te kloppen . . . wat was dat? Een grote, zwarte, donkere afgrond opende zich voor zijn voeten; het was een luik, dat toegang gaf tot een kelder, maar dat wist Blurry niet en hij duizelde. Zou hij daarin moeten? Angstig keek hij om zich heen, maar de bebroekte herenbenen en bekouste damesbenen liepen allemaal doodgewoon om het donkere geval heen en deden net of er niets aan de hand was. Nog niet helemaal van de schrik bekomen, liep Blurry voetje voor voetje dezelfde kant op
46