,,Eh, daar heb je Slampientje, de gekke Slampientje!”
Trien zonk het hart helemaal in de schoenen. Ten einde raad, om nog iets te kunnen doen, pakte ze de zak met snoep uit haar mand en hield ze de kinderen voor. Met een snelle greep pakte een der meisjes haar de zak af en holde er mee weg. Het andere volgde haar en stak haar tong uit, voor ze aan de kromming van de weg verdween.
Radeloos van verdriet, hulpeloos en eenzaam zakte Trientje in het gras aan de kant van de weg en huilde, huilde tot ze niet meer kon.
Het was al schemerig toen ze het mandje, dat intussen omgevallen was, oppakte en in de richting van haar huis liep.
Ergens in het gras blonk de zilveren vingerhoed . . .