den zich tevreden toen zij door het groene bos terugwandelden.
„Omdat jullie zo zoet geweest zijn, mogen jullie vandaag net als vroeger de dag buiten doorbrengen; maar denk er aan: morgen weer aan het werk en niet naar huis of naar andere familie toe; jullie blijven samen!"
Geen van beiden dacht aan vluchten; ze waren al erg blij, dat ze het bos in mochten. De gehele dag door hadden ze pret, keken naar vogeltjes, bloempjes en naar de blauwe hemel, maar vooral naar de vriéndelijke warme zon en ze waren tevreden. En 's avonds keerden ze naar aanwijzing van hun leidsman naar het kleine huisje terug en sliepen aan één stuk door tot ’s morgens, waarna ze weer aan het werk togen.
Vier maanden lang liet de oude kabouter hen zo samenblijven. Elke Zondag mochten ze naar de kerk en dan naar buiten en in de week werkten ze hard. Toen de vier maanden verstreken waren, nam de oude kabouter hen elk aan de hand en ging ’s avonds met hen het bos in.
„Kijk eens, mijn kinderen, ik geloof, dat jullie vaak erg boos op mij waren”, zo sprak hij, „en ik denk ook wel, dat jullie erg naar huis verlangt, is ’t niet?"
„Ja”, knikte Dora en „Ja", knikte ook Peldron.
„Maar begrijpen jullie ook, dat het goed was voor jullie hier?”
18