stampte op de grond met zijn voet en riep: „Geef hier mijn muts, geef dadelijk hier!”
Maar Dora dacht er niet aan, holde steeds verder weg en verstopte de muts ten slotte in een holle boomstam; daarna vervolgde ze vlug haar weg naar de schoenmaker. Na lang zoeken had Peldron zijn muts eindelijk teruggevonden. Hij kon volstrekt niet tegen een grapje en vooral Dora kon hij niet uitstaan. Lusteloos liep hij verder, toen opeens een diepe stem hem uit zijn gepeins opschrikte. „Peldron, ik ben de oudste kabouter ter wereld, maar ik ben ook de armste. Wil je me niet iets geven, zodat ik iets te eten kopen kan?” Peldron schudde zijn hoofd van neen. „Ik wil je niets geven. Het is veel beter, datje doodgaat, dan hoef je de ellende in de wereld niet te verdragen”, zei hij en hij keek niet meer om toen hij doorliep.
Dora was intussen bij de schoenmaker klaar en op haar terugweg vroeg ook haar de oude kabouter om wat geld of goed. „Neen”, zei ook Dora, „geld geef ik je niet, dan had je maar niet arm moeten worden! De wereld is zo leuk, dat ik me met arme mensen niet ophouden kan”, en ze huppelde verder.
Zuchtend ging de oude kabouter op het mos zitten en dacht er over na wat hij met die twee kinderen moest beginnen. De een was te droevig, de ander te vrolijk en alle twee zouden ze op die manier niet verder komen in het
M