Er was eens een elfje en dat heette Dora. Die Dora nu was mooi en rijk en werd door haar ouders verschrikkelijk verwend. Wie Dora zag, zag haar nooit anders dan lachend. Ze lachte van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat, was blij met alles en bekommerde zich om geen verdriet.
In hetzelfde bos, waar Dora woonde, leefde ook een kleine kabouter, die Pcldron heette. Peldron was in alles precies het tegenovergestelde van Dora. Terwijl zij altijd lachte om het mooie, treurde hij om de ellende, die er nog steeds in de wereld en in het bijzonder in de kabouter-en elfenwereld was.
Op een dag moest Dora een boodschap bij de schoenmaker van elfendorp afgeven. En wat wilde nu het geval? Zij kwam warempel die vervelende en altijd sip kijkende Peldron tegen. Dora nu was lief, maar omdat iedereen, haar leuk vond, had ze ook erg veel verbeelding. Overmoedig als ze was, holde ze naar Peldron toe, pakte zijn mooie kaboutermutsje af en lachte op een afstand heel hard met de muts in haar handjes.
Peldron was werkelijk kwaad op dat hatelijke ding; hij