XIV.
Atlantis.In Glori-Ewen voor den Groten Vloed,
Rees steil het kokos-wuivend vasteland: !)
Atlantis, waar zich nu de kabel spoed
Door zee en slechts wat scheeps-stoom langs den
[rand
Van d’Oceaan-Rol wimpt. Als aan zijn strand De keizer stond, dan stormde een schimmelstoet Van golven aan, gemend door meermans hand En boog de halzen willig hem te voet.
Naar Yucatan, *) naar de Sahara-Zee,
Naar zijn Etrurise koloniën, *) On’s *) westkust Ruisten zijn draken en stijf wikend week ’t Spaan-zwajen van zijn barken, di gedwee De waterbisons trokken naar zijn lust,
Al naar zijn septet hun een baan voor streek.