64
XVI
DE DOCHTERS VAN ATLANTIS
En zo in ’s vorsten vuist de irisbrand Des Adelaars tal van volken overschóót,
Zijn vlucht van wigwams in het Zilverland *) Tot over Gallië’s dolmen 2) schaduw goot,
Stil boog voor zachte keizerinnediand Kameel, rendier en hond, ’s mans lotgenoot,
En duif en pauw, der bloemen vlammemstand, Magnoliadegioen en lelieëmvloot.
Zo star in wapenpraal de lijfwacht stond Aan poorten van de lotoszuilemzaal,
Waar gasten lagen aan het vorstelijk maal, Ranonkelrank langs gulden gordels wond Een keur van danseressen sluiering Of hun gewank aan zichtb’re ritme hing.