Ik was blij, en heb 'ja' gezegd. Waar ik ook blij om was, was dat Margreet Ruardi 'jij' en 'Sal' tegen mij zei. Zij is een lieve vrouw, en misschien is het ijdelheid, maar ik geloof het niet, ik ben blij dat zulke lieve en goede mensen mij graag mogen en geen afstand voelen die ze tot 'u' zeggen dwingt.
Margreet leerde ik aanvankelijk alleen 'door de telefoon' kennen, omdat ze mijn medewerking vroeg voor de Stichting Schrij-vers-School-Samenleving. Ik heb toen 'nee' gezegd, omdat Bep pas erg ziek was geweest, en ik het gevoel had nooit meer aan het eigenlijke schrijven toe te komen. Als je je op mijn leeftijd niet op een taak concentreert en je over duizend taakjes verdeelt, komt er niets meer uit je handen. Dat zei ik haar, en ze had er begrip voor.
Toen kwam ik Margreet tegen op een bijeenkomst in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans, waar een protest werd gehouden van 'Writers in prison'. Ze stelde zich voor, en ik was een beetje verbaasd, want uit de telefoon had ik de indruk dat ze een verlegen meisje was, en nu bleek ze duidelijk een doortastende jonge vrouw te zijn. Het Huis van Bewaring zag er nog triester uit dan in mijn herinnering het geval was, de cellen waren niet veel meer dan armzalige hokken. Ik vertelde Margreet dat ik hier gevangen had gezeten, en onder welke omstandigheden.
Op de bijeenkomst sprak Mineke Schippers. Zij kwam niet alleen op voor de vrijheid van de schrijvers, maar releveerde ook de Nederlandse schrijvers die hier gevangen hadden gezeten, waarbij zij zich tot de bezetting beperkte. Mij noemde ze dus niet, en mijn ijdelheid was er door gekwetst. Even keken Margreet en ik elkaar aan. Mineke Schippers moet het wel hebben geweten, want ik heb haar eens Adiós Companeros toegezonden, en dat zij het gelezen had bleek uit een bedankbrief.
Ik schaamde me voor mijn gekwetste eigenliefde, want de schrijvers tegen wier gevangenschap werd geprotesteerd verkeerden in veel beroerder omstandigheden dan wij tenslotte bleken te zitten, want na een jaar en drie maanden kwamen we weer vrij.
Al die gedachten speelde krijgertje in mijn hoofd, terwijl mijn ogen dwangmatig werden getrokken naar de ring op de eerste 'etage'. Daar waren Michel en ik elkaar tegengekomen, op een zaterdagmiddag. Men had ons angstvallig op uiteenliggende gedeelten van de Weteringschans ondergebracht, zodat we elkaar ook niet bij het luchten zouden kunnen ontmoeten. Maar Michel ging naar de dokter, en ik naar de 'humanist', tot wie ik na veel moeite was toegelaten, want eerst
44