Een half jaar later stuurde hij mij het tweede deel van Les congres de la ive Internationale, een uitgave waarvan hij de redacteur is. Als opdracht had hij erin geschreven: A mon cher et vieux camarade Sal Santen avec mes sentiments fraternels toujours. Hij was de meest aangewezen persoon om met Michel Raptis te praten. Ongetwijfeld zou Michel willen weten hoe ik mij, ook nu ik schrijver was, tegenover de problemen in de wereld opstelde, om niet verrast te worden met een of ander beginselloze stellingname, en wie kon hem beter inlichten dan Rodolphe, die me nog zo kort geleden had ontmoet, en zelfs een 'schriftelijke' bevestiging had in Bzzlletin?
En nu heeft Rodolphe Rudolf, wie is wie?, laten weten dat Michel bereid is tot medewerking. Rudolf wilde graag een machtiging voor Michel, om hem in Parijs op te zoeken. Die heb ik hem gisteravond gestuurd.
Ik heb geen enkele voorwaarde gesteld wat Michel betreft, hij is volledig vrij in zijn vorm van medewerking zonder dat ik mij ermee bemoei of zal bemoeien.
Later heb ik eerst Ros (ziek), toen Theo Sontrop gebeld om te vertellen dat de film doorgaat. Hij vroeg of deze aan de hand van een van mijn boeken werd gemaakt. Ik antwoordde dat het al mijn boeken betreft, dat de film over mijn leven gaat.
Tenslotte belde Jan Boelens mij gisteravond op. Ook hij wist van de film, had Rudolf gesproken.
Hoe ik mij bij dit alles voel? Prima. Mijn enige zorg is: de kinderen. Het is niet prettig als zij in een film, waarin de hele Algerijnse geschiedenis op de proppen komt, zo duidelijk voorkomen, al hebben zij die plaats wel verdiend, gezien hun fijne houding destijds. Ik zal er met Bep over spreken wat wij moeten doen, en het lijkt mij het beste dat zij zelf beslissen hoe hun houding verder moet zijn.
Bep en de kinderen. Het is een hoofdstuk apart, ook wat de Algerijnse geschiedenis betreft. Bep is toen geen ogenblik in paniek geweest, en heeft me enorm gesteund. En de kinderen? Bij alle krantekoppen over valse munters en dergelijke moeten zij een vreselijk moeilijke tijd hebben doorgemaakt, ze waren alle drie nog op school. En toch waren ze heel flink, geen ogenblik kleinmoedig.
In de cel heb ik menige keer gedacht: na onze invrijheidstelling hebben zij recht op mijn zorg, laat ik er Bep niet meer alleen voor opdraaien. Desnoods moet het gaan ten koste van mijn politieke activiteit, daar hebben zij deze keer recht op. Ieder op zijn beurt.
33