22 februari 1982 Tweemaal maakte ik een fehlleistung tegenover Rudolf. De eerste keer toen ik hem mijn laatste exemplaar van Brieffragmenten schonk, een bibliofiele uitgave van twintig stuks, door Pierre Roth en zijn vrienden voor mij vervaardigd. Aardige mensen, die zich ten onrechte literaire loodgieters noemen, een naam die voor het eerst in Propria Cures is gebruikt, die een geuzennaam moet betekenen, maar na Watergate een nare bijsmaak heeft. Ik ben kennelijk weinig dankbaar, na het gebaar. Hoe dan ook, ik vergat er een opdracht voor Rudolf in te zetten, zodat hij me eraan herinnerde. En in Dordrecht stelde ik Rudolf aan Frank van Dijl met wie ik in Bzzlletin een briefwisseling over socialisme en literatuur voerde, voor als Rudolf de Jong. Vanwaar al die weerstanden? Ze betreffen ongetwijfeld de film, die me in alle staten van onrust heeft gebracht. Ik wil me er duidelijk aan onttrekken. Waarom? Rudolf de Jong (de echte) zou een bespreking wijden aan Adiós Companeros in The International Review van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, wat niet is gebeurd. Misschien hoop ik onbewust, dat die andere 'bespreking', de film, ook niet zal plaatsvinden. En steeds pijnigt mij de vraag: wat zal Michel doen? Zijn medewerking verlenen, na de verwijdering zo'n twintig jaar?
Laat het maar aan mij over, zei Rudolf van den Berg, en dat is het enig mogelijke. Van mij kan hij alleen medewerking verwachten, en daar kan hij ook op rekenen.
Voor Het Parool heb ik nu voldoende stukjes in voorraad geschreven om me geheel voor de film te kunnen inzetten. En voor de Arbeiderspers hoef ik slechts de herdruk van Sneevliet, rebel voor te bereiden. Mijn werk aan het manuscript van Poste restante moet ik toch laten liggen, het is me niet mogelijk het te combineren met mijn Parool-stukjes.
Ik bereid me dus serieus voor. Want hoe dan ook: ik heb geen reden om aan de kundigheid, of integriteit van Rudolf van den Berg te twijfelen. Het enige waarachtige probleem is, dat hij nog wel eens voor moeilijkheden zal komen te staan waarvan hij geen idee heeft en waarvan hij de draagwijdte ook niet overziet. Maar daarbij kan ik hem wellicht helpen, alleen daarbij, maar dat maakt de zaak juist zo boeiend.
Tegenover Rudolf van den Berg verontschuldigde ik më, zo kort in Dordrecht te hebben voorgelezen. 'Ik schijn het enigszins uit te lokken,' zei ik tegen hem, en hij antwoordde: 'Voor mij geldt hetzelfde.'
Misschien kunnen wij elkaar op dat punt vinden om er het beste van
29