Toen hij eindelijk naar een echte cel, in een huis van bewaring werd gebracht, mocht hij zich scheren met een mesje dat tien minuten bij hem werd achtergelaten om daarna te worden ingenomen. Tot zijn verrassing ontdekte hij dat er in het papiertje twee mesjes op elkaar geplakt zaten, iets wat ze natuurlijk niet wisten, en hij besloot er zelf een te houden. Je kon nooit weten waar het goed voor was.
Jules verbaasde zich over de constructie van zijn cel. Een grote stenen doodkist, dacht hij, een ovale zoldering als deksel, en een luikje om te kijken naar het opgebaarde lijk. Koortsachtig werkte elke vezel van zijn lichaam om de verbinding met de buitenwereld te herstellen, elk geluid vertegenwoordigde een stukje herinnering. Hij was met zijn gedachten zo ver weg, dat hij schrok toen een bewaarder de cel opende en een gevangene hem brood aanreikte, om, toen zijn bewaker even niet keek, een bouillonblokje naaf binnen te gooien. Jules kauwde erop alsof het kauw-gummi was en trok rare gezichten wegens de zoute smaak. Nu wist hij meteen waarom hij geen citroenen en zure appels lustte. Ze komen uit de gevangenis. Boeven zijn het.
Opnieuw hoorde hij voetstappen buiten de cel. Door het luikje werd een krant naar binnen gegooid. Nieuwsgierig bekeek hij de koppen op de voorpagina. Tot zijn verbazing dwarrelde er een knipsel uit een pagina dat hij met trillende vingers openvouwde en hij las: 'Mr. Kornuit, de advocaat, die zich sinds jaar en dag heeft toegelegd op de verdediging van
66