bij dat de aanstelling een permanente was en dat je minstens moest hebben gestolen om op straat te worden gegooid. Dat de wet trouwens geen ontslagen toestond, als die geruststelling niet voldoende mocht zijn. Hij wou wel eens weten hoe het Bedrijfsgilde erover dacht, de president had immers gesproken van 'overleg met het Bedrijfsgilde?'
'Hoe luidt het standpunt van de voorzitter van ons Gilde?' vroeg Jules aarzelend.
Deze keek flets op, terwijl de president haastig in zijn plaats antwoordde: 'Wij hebben met de voorzitter onderhandeld. De reorganisatie van ons concern is een interne kwestie, waar het Bedrijfsgilde geheel buiten dient te blijven.'
Plotseling viel het Jules op, dat Koert en Sjoerd helemaal niet verbaasd waren geweest over hun promotie tot ordeklerk. Zouden zij het hebben geweten? Om alle wantrouwen weg te nemen stelde de president er prijs op mede te delen dat dit niet het geval was, dat zij er niet tevoren over waren ingelicht, dat zij zouden worden bevorderd om aan nieuw, jong personeel leiding te gaan geven, dat zijn woorden voor de hand lagen omdat men voor hen de toestand op de afdeling in de overgangsperiode niet onnodig moeilijk wilde maken, dat het weliswaar nooit goed is om informatie te verzwijgen maar dat men beide collega's niet in een gewetensconflict tegenover hen had willen brengen, iets wat men van hem diende aan te nemen.
'En nu,' vervolgde hij, 'wil ik nog even voor de
57