mogelijk, dit in overleg met personeelszaken, al moet het bedrijfsbelang daarbij wél in acht genomen worden.'
Ook nu wilde de president zijn woorden kennelijk kracht bijzetten, want hij keek elk van de aanwezigen om beurten aan om te zien of zij wel van de ernst van het gesprokene overtuigd waren, om te besluiten: 'In de nieuwe opzet zullen slechts de heren Duikersloot en Schilfers nodig zijn, die tot ordeklerk zijn aangesteld, waarvoor hun salaris met vijfentwintig gulden per maand wordt verhoogd. Voor wie daar bezwaar tegen wil maken, wijs ik erop dat zij het grootste aantal dienstjaren hebben.'
Gerrit begon te hoesten, hijgend, een blaffend geluid. Louis keek met de hautaine blik van een lama naar Koert en Sjoerd, en het scheen alsof hij naar ze wilde spugen. Jules was volkomen in de war. Hij liep in de ziektewet, hem kon niets gebeuren, en toch was zijn naam niet genoemd. Inmiddels voltooide de president: 'Voor ontslag moeten wij derhalve note-ten: mevrouw Coureur en de heren Kwaterman, Meijers en Brandsteder.'
De president fluisterde iets tegen Van Nijenrode, lachte, zweeg. Al die tijd keek de personeelschef star voor zich uit. Hij ging immers zo prat op de goede sociale voorzieningen bij het concern, het werk van zijn eigen handen, naar hij stellig verkondigde? Nu kwamen vier mensen op de kneusjeslijst, en hij hield zijn kaken op elkaar. Zo iets was Jules zelfs in de vooroorlogse crisisjaren niet overkomen, en toen hij hier werd aangenomen kreeg hij er de verzekering
56