als waren zij met speksteenpoeder ingesmeerd. Hij wou er niet in spugen en deed het wel. En weer strekte hij de armen langs zijn lichaam, om opnieuw door angst overmand te worden. Er liep een vuilnisman met een grote ratel. Weg aus der Sonne, schreeuwde een Duitse soldaat. Jules wierp zich in de schaduw plat op de grond tegen de rand van een sloot, terwijl mitrailleurkogels uit een vliegtuig ratelden, dat snel voorbij joeg. Gerustgesteld stond hij op. Iemand had zijn kruiwagen weggepakt, omdat er controle aankwam, en wie niet werkte werd gegrepen. Haastig pakte hij een schep. Sneeuw reikte tot boven zijn hoofd langs de weg. Met gevoelloze handen, waarvan twee vingers, de nagels er krom overheen gegroeid, waren bevroren, wierp hij de brokken naar weerskanten en baande zich een weg. Toen lag hij in een bed naast een houten wand, waarop millimeters ijs het behang vormden. Het was duister, de anderen sliepen, hun ademhaling vormde een concert van piepende fluiten, onderbroken door een hobo. Hij stond op, liep haastig naar de keuken om er een paardewortel te stelen en op te schrokken ofschoon hij geen honger had, je kon nooit weten, je kon nooit weten... Nauwelijks had hij de laatste hap doorgeslikt, of de andere mannen kwamen ook uit hun bed. Om een tafel gezeten spraken zij luidruchtig met elkaar. Een mannetje met priemende ogen vervloekte het lot dat hij als jood was geboren, terwijl anderen hem tot zwijgen probeerden te brengen, wat niet lukte, totdat een oude man riep dat kleine kinderen geen wil hadden en allen in schaterlachen uitbarstten. Een
151