dingen bestaat...'
Weissman keek Jules doordringend aan, als verwachtte hij een antwoord van hem.
'Ineens werd ik ziek. De dokter wist niet wat me mankeerde. Ze zoeken het hier uit. Een scharminkel ben ik geworden. Gelukkig mag ik mijn bed weer uit. Een virus. Als het maar geen vijf is. Op school kreeg ik ook vijfies. Tien was het hoogste cijfer, snap je. Kom, virus en vijfies niet genoeg. Wat deed die andere gooser gisteren aan je bed?'
Jules keek meneer Weissman verbaasd aan. Zijn eerste, negatieve indruk van hem was vervaagd, maar de plotselinge vraag wekte zijn wantrouwen.
'Wie bedoelt u? Dat was een collega.'
'Nee, die patiënt van de overkant. Salz heet hij, ik heb wel eens van hem gehoord. Hij heeft u verhalen gegeven, als ik het goed heb begrepen. Uitkijken voor hem. Het is een randfiguur.'
'Een randfiguur? Wat verstaat u daaronder?'
'Nou ja,' mompelde meneer Weissman, en haalde zijn schouders op, 'bij wijze van spreken...'
121