MAURITS
Ik wou maar dat mijn haar lichtbruin was, net als dat van Maurits, en mijn ogen ook. Hij is slank, en• ik ben dik, zijn neus is scherp, ik heb een mopsnéus. Zijn lippen zijn gewoon, mijn bovenlip lijkt wel een poffer. En hij heeft heel goede ogen. Waarom moet ik dan een bril? Niemand draagt een bril in ons gezin, alleen moeder heeft slechte ogen, maar bij haar is het iets anders. Als kind is ze zelfs blind geweest en heeft er een jaar mee in het ziekenhuis gelegen. Maurits is zo vlug als water. Voetballen kan hij als de beste, en alle meisjes lopen hem achterna.
En toch hebben we steeds knokken met elkaar. Dat begint al in bed.
'Je ligt over de helft.'
'Je bent gek.'
'Ik voel je knie.'
En als ik mijn knie terugtrek:
'Ik voel je adem in mijn nek.'
'Sodemieter op.'
Mis is het al. Ik ben sterker dan Maupie, maar hij is zo driftig, hij geeft het nooit op. Altijd moet vader erbij komen.
'Ieder op zijn plaats. Als ik weer boven moet komen zijn jullie nog niet jarig.'
Maar op straat neemt Maurits het voor mij op. Als er gepoot wordt om partijtjes te vormen voor voetballen, slaan ze mij soms over, en dan wil hij ook niet meedoen, zodat ik toch gekozen word. En dan speel ik veel te wild. Ik heb Aart zo'n big gegeven, dat hij tegen een
42