XVIII
JODIN
Kootje, de wiskundeleraar die geen orde kon houden en bij wie je niets leerde, had Selien uit Saartje's klas voor jodin uitgescholden. Saartje vertelde erover aan tafel, en we raakten er niet over uitgepraat.
'Heeft hij het zo gezegd?' vroeg vader. 'Vaak verpakken ze hun risjes in watten, zodat je er geen vat op hebt als je je erover beklaagt. Dan hebben ze niks gezegd. Of ze hebben het niet zo bedoeld. Of je hebt ze verkeerd begrepen. Dat laatste vooral. Een misverstand, anders niet.'
Nee, zei Saartje, ze had er zelf bijgezeten. Selien had zitten kletsen, dat is waar, en eerst had Kootje haar een tik willen geven, maar toen had hij zijn hand teruggetrokken en 'ach jodin' gezegd.
Moeder wilde weten of hij Saartje ook had lastig gevallen, maar Saartje was veel te goed in wiskunde, zelfs bij Kootje, en haar liet hij met rust.
'Ik ga er met de directeur over praten,' zei vader. 'Het is net een besmettelijke ziekte. Als je
83