'Kerootje, kerootje,' riep een vrouw met een zwarte omslagdoek, bij de brug van de Sint An-thoniebreestraat om haar gekookte biet in het zuur aan te prijzen.
Ik bauwde haar na, met een gemaakt jiddiesj accent.
Vader keek me verschrikt aan en zei bestraffend: 'Je mag arme sjlemielem niet in de maling nemen. Opa heeft ook met een kar handel op straat gelopen toen hij als sigarenmaker geen droog brood meer kon verdienen. Ik hoop dat je dat nooit zult vergeten.'
Terwijl ik de straatstenen bestudeerde was ik bang dat vader kwaad op me zou blijven. Daarginds had je de Montelbaantoren en de Montel-baanschool waar Saartje op was geweest toen zij met vader en moeder bij opa en opoe woonde, lang geleden.
Zwijgend stapte ik met vader mee. Aan zijn andere zij liep Saartje, voor wie we bij Melhado schoenen gingen kopen.
Terwijl Saartje mopperde over de schoenen, die vader haar in de schoenwinkel liet zien, gaf ik hem groot gelijk. Ze wist niet wat goed voor haar was. Nieuwe schoenen. Een meisje moest nu eenmaal beter gekleed gaan dan een jongen. Besefte ze dat dan niet?
'Draag jij van die gekke schoenen?' snauwde
74