XVII
SCHOENEN
Het was een feest om met vader mee te mogen naar de Jodenhoek, al voelde ik me ineens, nu ik naar de HBS zou gaan, verheven boven de misère die me van alle kanten tegemoetkwam. Moderne mensen gingen weg uit de jodenbuurt, net als vader. Eerst was hij in de Jordaan gaan wonen, toen naar Tuindorp vertrokken. Bijna waren we zelf gojem, als je het goed beschouwde, alleen aten we geen varkensvlees en geen margarine.
En toch vond ik het ongelofelijk gezellig in de Jodenbreestraat, gezelliger dan in de Weesper־ straat, waar ook joden woonden, die echter een stijvere indruk op me maakten. Behalve in die ene viswinkel met dat grote verlichte aquarium, waarin echte, levende vissen rondzwommen.
Als ik in de Jodenbreestraat tussen de mensen op straat liep, was het net of ik vrolijker werd. Alsof je ook hard wilde gaan praten, met je handen, wat ik van vader en moeder niet mocht omdat het zo joderig was. Maar zo gek en zangerig hadden wij nooit gesproken.
73