verkenning
Daar lopen we, aan de hand van vader het avontuur tegemoet: Tuindorp Oostzaan. Het is een hele tippel, het bootje gaat -nog — niet verder dan Goedkoop. Moeder is vooruitgegaan, Saartje bij zich, met de verhuisman, ik en Maurits vormen vandaag de achterhoede.
Stevig houden we vader vast; hij is er tenminste bij, na alle wisselvalligheden van het afgelopen jaar, wij willen hem voor geen geld loslaten. Maar onze ogen kennen geen rust en we kwebbelen tegen hem, om beurten en elkaar in de rede vallend. Kijk dit eens, moet je daar zien. De ruimte verwart ons en openbaart haar wonderen.
Links zijn scheepswerven. De romp van een zeeboot, droog, op het land, nog hoger dan een huis. Helemaal geroest; moet dat een nieuw schip worden? Nageljongens doen hun best, het driftig ritme van hun geklink begeleidt onze passen en jaagt ze op.
Is dat daar een baggermolen, vader? Hoog rijzen die bakken in de lucht, gaan ze ook zo diep in het water? Hóé kan het dat ze niet omvallen, als ze omlaag draaien? De modder verdwijnt in een grote schuit en daarna in buizen, die over het opgespoten land, aan de andere kant van de weg, lopen.
Eerst was het alleen water, vertelt vader, het land is in 1916 bij de watersnood ondergelopen. Nu wordt het drooggelegd, met de bagger; het water wordt weer weggezogen, of verdampt en zakt weg in de grond. Hele stukken liggen al droog, waar de grond is gebarsten of begroeid met hoge planten, zeeasters heten ze.
Nu slaat de weg rechtsaf. Als je doorloopt kom je aan het Noordzeekanaal; daar hebben we nog nooit van gehoord en het kan ons ook niet schelen; wij slaan rechtsaf, aan het eind van de weg ligt het beloofde land: Tuindorp Oostzaan.
Links van ons zijn landerijen, waarop echte boeren aardap-
11