Gelukkig is het nu zover niet meer, een klein half uurtje. Ik heb honger, merk ik plotseling, ik moet ineens hardlopen, Kees ook. Achterom, door de tuin naar de keuken, misschien krijg ik van moeder een boterham. Meestal wil ze het niet: 'Dan verleg je je eten,' maar ik houd het niet van de honger.
Ze zijn allemaal in de kamer, vader ook. Wat is er aan de hand? Hij begint tegen me te schreeuwen en schudt me door elkaar. Zou hij het weten, dat ik met Kees heb afgetrokken? Dat kan nooit. Maar wat dan?
'Ik zal je leren achter vrachtauto's te hangen!'
Dat is het dus. Wie heeft het verteld? Ik heb niemand gezien.
Liegen ook nog, zegt hij nu. Moeder heeft in bus B gezeten. Ze hadden schande over ons gesproken, toen we van het bakkie waren gesprongen, en toen had een van die vrouwen gezegd: 'Is dat niet uw zoontje?'
Ze overdrijven wel, grote mensen. Er was niets aan de hand. De bus heeft toch gestopt. En einders waren we heus wel bijtijds op de stoep gesprongen.
Ik kern van grote mensen toch geen hoogte krijgen. Een paar weken geleden ben ik vem een buis gegleden, op het opgespoten letnd. De jongens hebben me uit de modder getrokken, maar mijn linkerschoen is er in blijven steken. Ik zat onder de prut. Toen ik naar huis ging liepen er een heleboel kinderen mee.
Vader deed open. Ik dacht: 'Ik zal wel goed op mijn kont krijgen, met mijn schoen weg en mijn kleren vuil.' Wat gebeurde? Moeder begon te huilen en vader ging me uitkleden. Eerst moest ik in de tobbe en toen naar bed, niet voor straf, nee, alsof ik ziek was. En ik moest warme melk drinken.
En nu maakt vader er geintjes over. Hij overdrijft ver schrikkelijk en zegt dat ik in een beerput ben gevallen en dat de ein-dere kinderen in een kring om me heen liepen, maar op grote afstand, vanwege de stank. Het is niet eens waar.
54