Juist toen ik een paperclip naar Lodewijk gooide, die over zijn werk gebogen zat, ging de deur open, en kwam Luisa binnen, een blad met koffie voor zich uit dragend. Het ovale ijzertje viel in een van de kopjes. Zo laten. Niemand had het gezien.
'Wie heeft me dat geflikt/ schreeuwde de boekhouder plotseling, en spuugde het paperclipje op de grond.
Zou ik het vertellen? Dat het niet met moedwil was? Ze zouden mij toch de schuld geven. Lodewijk deed zo iets niet. Die wou deftig zijn, als meneer. Een donker pak. Een gouden lorgnet. Alleen keek hij vriendelijker. Behalve de laatste tijd. Hij mocht van meneer geen verkering hebben met Luisa, het Duitse dienstmeisje.
'Wie heeft het godverdomme gedaan/ riep de boekhouder opnieuw.
'Ik, meneer/ zei ik schuchter. 'Het was niet...'
'Snotneus. Jij altijd met je grapjes. Het had wel in mijn verkeerde keelgat kunnen schieten. En wat dan?'
Hij keek me doordringend aan.
'Nou weet je geen antwoord te geven, hè? Ik heb niet met je op school gezeten of met je geknikkerd.'
'Nee meneer.'
'Nee meneer. Nee meneer. Jij denkt ook: als ik maar lief doe. Heb je er nog meer in gegooid?'
'Echt niet.'
De boekhouder gooide een sloot koffie op het schoteltje en slurpte het op. De ergernis was van zijn tanig gezicht verdwenen. Hij had vroeger gevoet-
28