rechts van de zaal. De voorsten dragen vlaggen, achter hen lopen jongens en meisjes die fluit spelen en op een mandoline tokkelen: Wij zijn de jonge garde van het proletariaat. Er wordt meegezongen, iedereen staat op. Op het podium gaan zij links en rechts van het spreekgestoelte staan, dan komt Albarda, uit een deur boven, de trap af dalen.
Hij is een lange man, met een kalend hoofd en een stalen ziekenfondsbrilletje op. Eigenlijk valt hij me tegen voor iemand die zo belangrijk is, maar ik mag niet op het uiterlijk letten. Hij draagt een gebroken geweertje op de revers van zijn jasje, net als de meeste mensen in de zaal, en dat vind ik wel fijn van hem.
Het moeilijkste is het, je gedachten erbij te houden als iemand een redevoering houdt. Er valt van alles te kijken, ik kom nu eenmaal niet elke dag in het Concertgebouw. Het mooiste is het orgel achter het podium, met de enorme pijpen. Zou het bespelen ervan op hetzelfde principe berusten als het blazen op een mondorgel? Daar was ik goed in. Luister toch, jongen, thuis vraagt vader wat Albarda heeft gezegd en dan weet je het niet eens.
'De Volkenbond moeten wij versterken', roept hij de zaal in, 'het is de enige garantie tegen elke oorlogsdreiging. Daarom mag de aanstaande ontwapeningsconferentie tot geen prijs mislukken. Als dat zou gebeuren, is het oorlogsgevaar niet meer te keren.'
Het zijn vooral de laatste woorden die mij niet meer loslaten. Met spanning volg ik, in februari, de verslagen van de ontwapeningsconferentie. Het is een ramp: de besprekingen mislukken. Wat nu?
Met ingehouden adem lees ik wat Albarda over deze mislukking schrijft. Hij schijnt vergeten te zijn wat hij op de kerstbijeenkomst in het Concertgebouw heeft
40