DEURWAARDERSKLERK
Op een deurwaarderskantoor wordt een aankomend bediende voor de correspondentie gevraagd, voor veertig gulden in de maand.
En nu loop ik te keutelen: solliciteren of niet. Vader zegt van wèl. Hij heeft een jodenjongen gekend op Rapenburg, Harrie Waterman, die door zijn baas is beschermd, en later in zijn plaats deurwaarder is geworden. Vader heeft het maar over beschermd en vaste bestrekking, daar word je ibbel van. Wat moet ik doen op zo'n deurwaarderskantoor? De mensen uit hun huis zetten? Je bent gek, zegt vader, dat zijn de wanbetalers. Bovendien vragen ze iemand voor de correspondentie. Verder heb je er niets mee te maken.
'Kun je op i mei aanstaande beginnen, of werk je niet op de eerste mei?' vraagt de deurwaarder, een kleine gezette man met een groot hoofd en spottende ogen. Hij wil me natuurlijk uit de tent lokken. 'Jawel, meneer', antwoord ik.
En nu ben ik aangenomen.
Het is een kantoor op de Prinsengracht, vlak bij de Leidsestraat. Boven woont de familie; beneden, in het onderhuis-voor zit de baas; achter, tegen de tuin, zit het personeel; en in een klein kamertje aan het eind van een lange gang zit juffrouw Annie, de chef de bureau.
De drie collega's met wie ik op het achterkantoor werk, zijn een stuk ouder dan ik. Zij vormen een bont gezelschap, dat mij elke dag opnieuw verbaast. Lode-
26