vragen, want anders kunnen we nooit trouwen. Ze vindt het trouwens belachelijk, dat vader mij maar tien procent van mijn salaris als zakgeld laat houden, en meent dat ik hem ook om meer geld moet vragen. Dat durf ik niet. En dat doe ik ook niet, want vader heeft mijn kostgeld hard nodig om de stansmachine te kunnen afbetalen. Daar heeft Bep geen begrip van. Zij weet niet hoe wij allemaal gesappeld hebben om vader er weer bovenop te helpen.
Dat hang ik de baas niet aan zijn neus, maar wel vertel ik hem onze plannen. 'Je bent nog geen tweeëntwintig', onderbreekt hij mijn pleidooi. 'Het is onverstandig, zo jong te trouwen.' Zelf is hij getrouwd toen hij eenentwintig jaar was. Dat weet ik van de boekhouder die nog bij zijn vader heeft gewerkt.
Punt twee: er valt niets op mijn werk aan te merken; toch heb ik al een jaar geen opslag gehad. 'Je bent wel erg zeker van jezelf, vindt juffrouw Annie. 'Denk eens diep na. Wat heb je met die brief gedaan, die je voordat je met vakantie ging bij mr. Caransa had zullen bezorgen? Herinner je je dat nog?'
Ik schrik. 'Maar er zijn toch geen ongelukken gebeurd', zeg ik op groot lef.
'Dat moest er nog bijkomen', antwoordt juffrouw Annie, 'behalve een vertraging van maanden.'
Haastig richt ik me weer tot de baas, en wijs hem erop dat ik ijverig met mijn avondstudie ben doorgegaan. Voor handelskennis had ik zelfs een tien op mijn diploma, voor stenografie een negen. Heb nu ook diploma Duits gehaald.
'Je kent toch zo goed Duits', zegt juffrouw Annie onnozel, 'vertaal dan eens het woord Gerichtsvollzieher.'
'Deurwaarder', antwoord ik, maar zij interrumpeert:
131