BEP
Als ik op het kloppen de bovendeur opendoe, staat Bep er, een tas onder haar arm. In het licht van de gang vallen vooral haar ogen op, groot en helder, doorschijnend blauw als van Delfts porselein.
'Wat kom jij doen?' vraag ik verrast.
'Je halen voor de colportage', antwoordt zij, 'ik ben naar Zuid gestuurd omdat daar zo weinig leden wonen, jouw adres heb ik opgekregen.'
'Ik moet nog eten.'
'Dan wacht ik wel even.'
Haar op de gang laten staan? Dat is te gek, maar haar binnenlaten betekent dat zij zou zien hoe armoedig het er bij ons uitziet. Ik aarzel, tot moeder naar ons toekomt en verbaasd vraagt: 'Waarom laatje het meisje buiten staan?'
'Dit is Bep van de revolutionaire jeugd', zeg ik tegen moeder.
'Ik heb je nooit eerder gezien. Neem me niet kwalijk, ik heb natte handen', antwoordt ze en biedt haar elleboog aan.
'Dat klopt, zij woont in West', onderbreek ik, 'zorgt u liever voor het eten, ik moet zo weg.'
Wij colporteren trap-op, trap-af. Als Bep er niet bij was geweest, had ik de bovenste verdiepingen overgeslagen. Zal ik haar vertellen dat wij naar de mening van moeder de colportage moeten overlaten aan werkloze partijgenoten en ze er wat geld voor geven? Zulke gekke opvattingen heeft ze, soms geef ik er geeneens antwoord op.
123