SOLDAAT
Vijfde regiment infanterie, tweede lichting 1935. Garnizoen Amersfoort. Opkomen: 3 oktober. Mensen verdringen zich voor een sigarenwinkel. Er hangt een raambiljet: de Italianen bombarderen Addis Abeba, in Abessinië.
'Het is ver van mijn bed', zegt een van de nieuwelingen in de kazerne aan de Sarphatistraat, waar wij moeten opkomen. Ik houd mijn mond ofschoon mijn gevoel me zegt dat de eerste fase van een nieuwe oorlog is begonnen. Ze hoeven niet te weten datje revolutionair bent. Trouwens, in mijn papieren sta ik braaf als Isra-eliet genoteerd, omdat vader lid is van de Joodse Gemeente, en ik als minderjarige me nog niet heb kunnen laten uitschrijven.
'Bij de vorige lichting heeft een Israëliet zijn bed bevuild', zegt de beroepssergeant als wil hij te kennen geven dat je het met die joden nooit kan weten.
Het jood-zijn heeft ook een voordeel, en waarom zou ik er niet van profiteren? Op vrijdagmiddag mag je naar huis, op zaterdag heb je vrij. Wel heb je vaker kamerwacht op zondag, die voor de joodse soldaten is gereserveerd.
Ik zit in mijn eentje een boek te lezen bij de gloeiende kachel, die om vijf uur uit moet zijn. Vanaf twee uur had ik er geen kolen meer op mogen gooien, maar het is koud buiten en ik heb het toch gedaan. Om drie uur zal ik de bovenklep open laten om het vuur nog bijtijds te doven maar ik zit te lezen in De katoenplukkers van Ben Traven, in een vreemdsoortige vertaling De
104