HET FUSIECONGRES
Ik kanker erover dat ik op een deurwaarderskantoor werk. Ik ben niet helemaal eerlijk, want mijn werk is niet naar. De baas laat me met een half woordje weten wat ik moet antwoorden op een brief, en dan is het best fijn er een duidelijk epistel van te maken. Ook het tikken van een gerechtelijke conclusie is geen dom werk. De juridische argumenten waarmee de tegenstander wordt bestreden zijn vaak heel scherpzinnig, en mijn baas is een scherpe denker. En de stijl? Ik houd niet van breedsprakig gedoe, en kan het best waarderen als iets zo spits mogelijk moet worden geformuleerd.
Politiek wordt het me ook niet moeilijk gemaakt nu ik in de os p ben. Vaak zitten twee communistische advocaten bij mijn baas te ouwehoeren, en hij vindt het prachtig. Ze hebben altijd schuld, omdat ze een dagvaarding of een beslaglegging niet kunnen betalen, en hij maakt zich er niet druk om.
Dat is het moeilijke, als je werk doet waar je geen hekel aan hebt en waar je toch geen perspectief in ziet. Want deurwaarder worden, nooit.
Juist tijdens mijn vakantie, in juli 1934, is er opstand in de Jordaan geweest, omdat Colijn de steun van de werklozen heeft verlaagd. Er is ook een partijgenoot, Cor Gerressen, bij doodgeschoten. Ik heb hem goed gekend, hij was een heel aardige man, en kwam uit Arnhem, net als moeder.
Dat maakt het nog moeilijker. Natuurlijk verdedig ik de Jordaners, en daar kan mijn baas niet tegen. Het is een schande dat de steun is verlaagd, zeg ik, en noem
101