Amsterdam, 16 oktober 1960
Liefste Bep, Bart en Kaat,
De week is al weer half om. Voor mij begint hij tegenwoordig op donderdag, de dag van het bezoek, de zondag ligt dus zo ongeveer in het midden. Het is eigenaardig met het bezoek. Een paar dagen daarna heb ik nog het gevoel alsof ik jullie zojuist heb gezien, daarna is het alsof het heel lang geleden is en stel ik mij volkomen in op het volgende bezoek. De dag van het briefschrijven is zo'n beetje de scheidingslijn. Een mens wordt een saai produkt in zo'n cel. Jullie zijn geen ogenblik uit m'n gedachten, ik zou wel kunnen huilen als ik bedenk hoe moeilijk het allemaal voor jullie is. Heus, ik laat jullie nooit in de steek!
Ik moet tegenwoordig het radioprogram op stencil tikken en heb toen gevraagd of er ook een kwartiertje kinderliedjes bij mocht. De teenagers komen niets te kort, wat kinderliedjes ertussendoor (om de harten van vaders en moeders te verwarmen) zou dus niemand schade doen. Gelukkig werd het toegestaan, en zo heb ik ontroerd zitten luisteren. Het is heel verstandig hoor, m'n grote meid, dat je Anneke hebt verteld van papa. Want jokken, nog wel tegen je beste vriendinnetje, is veel naarder. Hallo Bill, jij bent nu ook gauw jarig, ja, ons kroost wordt groot, hè mam? Komen jullie werkelijk wat tot rust, Bep? Je moet je om mij niet te veel zorgen maken. Heus niet. Stel je er voorlopig op in dat jullie met je drietjes bent, dat ik er wel bij hoor, maar dat het nu eenmaal niet anders is. Richt het leven daarop in. Kunnen we eenmaal gaan aftellen, dan wordt het anders. Het gaat er nu in de eerste plaats om, dat de kinderen zo goed mogelijk door deze tijd komen. Je hebt door mij al verdriet genoeg gehad, concentreer je nu volledig op de kinderen, ze hebben daar
74