Zondag, 9 juli 1961
Liefste Bep en kinderen,
Dit wordt een spannend weekje, hè? Woensdag de uitspraak, bovendien is het de laatste schoolweek. Mocht ik veroordeeld worden en het voorschot van het Vrije Volk ophouden, dan wil ik in geen geval dat je naar de steun gaat, hoor Bep. We zijn godzijdank nog geen paupers. We zien dan wel weer, desnoods moeten we nog maar meer schuld maken. Enfin, geen zorgen voor de dag van morgen. Maar al die goeie raadgevers die je vertellen dat je steun moet gaan aanvragen, stuur ze maar naar de hel, in mijn naam. Het is beter datje van je afbijt dan datje over zulke dingen loopt te piekeren. Vrijdag je brief ontvangen, Bep, fijn datje allen die goed voor ons zijn geweest in die moeilijke tijd, met bloemen hebt bedacht. Ik ben nu niet meer zo moe, hoor. 's Nachts slaap ik als een os, het proces heb ik wel van me afgezet. Natuurlijk, de spanning blijft tot woensdag, maar ik kan deze wel verwerken, na alle spanning die al geweest is. Ook nu vliegen de dagen om. Ik ben trouwens optimistisch, we hebben gedaan wat we konden, dat is het voornaamste. De uitslag is natuurlijk ongelofelijk belangrijk, maar ik loop niet rond met het gevoel van: o, had ik dit maar gezegd of dat maar gezegd. Een zekere dosis fatalisme hoort bij dit alles, je kunt toch niet op elk detail ingaan.
Wil je, tegen de tijd dat ik thuiskom, de telefoondienst de eerste week de telefoon laten afsluiten? Ik voel er niets voor de hele dag naar de telefoon te lopen. Een beetje rust hebben we, eerlijk gezegd, wel verdiend.
Die ouwe stroper zegt: 'Wanneer we alle twee vrij zijn, kom ik wel eens een keertje bij je schaken.' Al-
184