'Zij kan toch niet mee.'
'En toch moet het.'
Wat kunnen wij nog doen, in godsnaam, hoe houden we die smeerlap tegen?
Maar moeder staat al op, kleedt zich langzaam aan. Zullen we Elsje wakker maken ?
'Laat die schat slapen', zegt ze en bukt zich over haar heen om haar voorzichtig een zoentje te geven, als in een roes.
Ook mij geeft ze een zoen en huilt geluidloos, terwijl ik haar terugzoen en nu roep ik haar na, bij de buitendeur: 'Dag moeder, dag moeder, tot ziens moeder, dag moeder', zonder ophouden, zoals ik dat deed als kind wanneer ik bang was in bed en bleef roepen tot zij kwam om mij gerust te stellen en wat te drinken te geven. Maar nu komt zij niet, zij is weggehaald door die Schalkhaarder, en Bep is met haar meegegaan, tot de Tulpkazerne, om zo lang mogelijk bij haar te zijn.
Het is misgelopen, ontzettend is het. Ik steun met mijn hoofd op mijn handen, alles gaat mij door het hoofd. Ik had het niet moeten voorstellen, maar het leek me de beste oplossing en het ging eerst ook goed. Hoe kon ik weten dat vandaag de ziekenstempels zijn ingetrokken? Juist vandaag? Het is afschuwelijk voor moeder, en wat moet ze wel van mij denken?
Daar is Bep weer. Haar lichaam schokt van verdriet.
De nacht gaat ongemerkt over in de volgende dag, want slapen kunnen wij geen van beiden. Nu horen wij ook van anderen: ze hebben alle zieken weggehaald, uit de Joodse Invalide, overal vandaan.
Bep probeert contact te krijgen met de Hollandse Schouwburg, moeder is gevallen hoort ze, en ligt in coma.
75