tasieën van de gojim een eigen leven, en groeit uit tot een lui zonder kop.'
'Antisemiet', schreeuwt Bram nu, maar Simon de Wolf zegt woedend dat hij zich de mond niet laat snoeren. 'Het is gemeen me antisemiet te noemen omdat ik de waarheid zeg. Die hele jodenkwestie zou smelten als sneeuw voor de zon als we ons niet lieten besnijden. Dan zijn we net zulke mensen als de anderen. Met donker haar, oké, desnoods met een kromme neus. Maar wie trekt zich daar iets van aan?'
Hij heeft zijn woorden nog niet uitgesproken of Bram Zuurkool krijgt een toeval. Draaiend ligt hij om zich heen te trappen, het schuim op zijn lippen.
4i