ken, had een zorgelijke trek op zijn zo menselijk gezicht. De neus van Rosa Luxemburg stak scherp naar voren. Op de grammofoon bezong Ernst Busch met te schelle stem de solidariteit.
'Zo jonge makker, waarom sta jij hier zo in je eentje?'
Met een schok draaide ik het hoofd om. Wilde Sneevliet met mij spreken? Wat moest ik tegen hem zeggen? Partijgenoten zeiden altijd jij tegen elkaar. Maar Sneevliet was zoveel ouder. Hij had zelfs Lenin gekend. En Rosa Luxemburg.
'Hoeveel jaar loop je al mee in de klassenstrijd?'
Hoe zou hij dat bedoelen? Ik werd lid van de vakbeweging toen ik ging werken. Op mijn vijftiende verjaardag. Hij heeft natuurlijk de revolutionaire partij op het oog. Maar toen de osp werd opgericht was ik nog te jong en werd aspirant-lid.
'Het zal drie jaar zijn, partijgenoot Sneevliet.'
'Doet er ook niet zo toe. Als je maar kleurecht bent. Naar Indië gingen er ook velen als socialist. Zij vergaten er al gauw wat rood-zijn betekent, die kleur bracht hen te veel in moeilijkheden. Ik hoop dat jij uit het goede hout bent gesneden.'
Waarom stelde hij van die vervelende vragen?
'Je bent een zoon van het oude volk, als ik het goed heb?'
Hij is zelf met een joodse vrouw getrouwd geweest, herinnerde ik mij plotseling. Dat was in Rusland, kort na de revolutie. Zijn dochtertje woonde daar nog, met haar moeder. Iedereen wist alle bijzonderheden uit zijn leven.
'Ja, ik ben joods.'
'Er zijn velen onder hen die de weg naar de revolutie dachten te vinden en hem met praten wilden dienen, niet door het taaie werk van alle dag.'
37