zaakte: het zeven miljoen inwoners tellende Nederland kampte met een half miljoen steuntrekkers, het naburige Duitsland werd geteisterd met acht miljoen werklozen.
Onder die omstandigheden trad ik in 1930 het maatschappelijk leven binnen, vond spoedig werk, zodat de crisis voor een deel aan mij voorbijging. Ik was lid van de Arbeiders Jeugd Centrale (ajc), daarna van de Vakbonds-jeugd en, naar de traditie van mijn ouders, een vurig aanhanger van de sociaal-democratie. Geweld was mij een gruwel, en meer dan eens verweet ik mijn broer, een driftkop, dat hij met zijn opstandige vechtpartijen voorbestemd was een communist te worden.
Intussen stonden de beide voornaamste vleugels van de arbeidersbeweging, de sociaal-democratische en de communistische, machteloos tegenover de gevolgen van de wereldcrisis. Zo stak in Duitsland het nationaal-socialis-me de kop op. Een jeugdvriend uit Wuppertal, met wie ik door de vakbondsjeugdbeweging in contact was gekomen, schreef in zijn brieven wanhopig over de politiek van de spd (sociaal-democratie), die als een angsthaas elke strijd tegen het Hitler-gevaar uit de weg ging. De kpd (communistische partij) werkte dit nog in de hand, door op instigatie van het vermeende genie Stalin de sociaaldemocratie tot sociaal-fascisme ('de linkervleugel van het fascisme') te bestempelen, en zo het vormen van een eenheidsfront tegen Hitier te saboteren. Zelf behorend tot de sociaal-democratie, kostte het mij geen moeite de waanzin van de stalinistische analyse te doorzien. En ik hechtte mij, bij gebrek aan een alternatief, nog meer aan de beweging waartoe ik behoorde.
De ene ontwapeningsconferentie na de andere mislukte. Ik herinner mij dat Ir. Albarda, de voornaamste leider
iz