Joop maakt een gebaar alsofhij zijn portefeuille uit zijn binnenzak wil halen, herstelt zich, mompelt: 'Wat stom van me.'
Weer.aarzelt hij.
'Toen ze bij ons op visite kwam, floot ze buiten een wijsje dat ze altijd ter herkenning fluit, ook bij mijn werk als ze me komt afhalen. Ze was nog niet binnen of mijn vader vroeg of zij het was, met dat gefluit.
"Ja hoor," zei ze, "dan weet Joop dat ik het ben."
Mijn vader smaalde: "Alsje zo mooi kan fluiten, moet je bij het Concertgebouworkest gaan." Als hij sarcastisch wordt, moetje helemaal uitkijken, maar wist zij veel en ze begon te lachen. Toen beet hij haar toe: "Heb je geen opvoeding genoten?" Mijn moeder wenkte dat hij op moest houden, en dat maakte hem helemaal driftig: 'Weetje wie op straat fluiten? Hoeren fluiten op straat." '
De nieuwe gevangene fluistert de woorden en buigt het hoofd.
'Mijn meisje heeft haar mantel gegrepen en is weggerend. Ik wou met haar mee gaan, maar durfde niet. 's Avonds in bed kon ik niet slapen. Nu ben je haar kwijt, dacht ik.'
Angstig kijkt Joop mij nu aan. En weer valt mij op hoe gespannen hij is. Rode vlekken hebben zich op zijn gezicht gevormd.
De spanning tussen ons bevat een element van bevrijding.
Hij zegt: 'Ik kan er met niemand over spreken, om mijn meisje niet te verraden. Voor haar heb ik het gedaan, om haar te helpen.'
Weer klinken voetstappen op de ring, dan steekt de bewaarder een sleutel in de celdeur. Ik leg mijn vingers
80