HET RAD VAN AVONTUUR
Elke dag droeg Gerrit Vader een schone blouse, omdat zijn moeder hem, haar enig kind, als een pop vertroetelde. Er zat ongetwijfeld vet in zijn haar, want het raakte nooit in de war, en zijn schoenen glommen je toe. Als wij door een plas baggerden, liep hij eromheen, totdat we het niet meer konden verdragen. Dan lichtte een van ons hem pootje, een ander gaf hem een duw, en voor hij het wist lag hij midden in de plas water.
Dat gebeurde zeker eens per week. Elke keer liep hij huilend naar huis, om zich bij zijn moeder te beklagen. Haar sterkste wapen was een gang naar onze ouders, die ons terechtwezen, soms heel hardhandig.
De verleiding was evenwel groter dan het resultaat van het pedagogisch ingrijpen, en dus kwam Gerrit opnieuw ten val, in de modder of in een hoop hondepoep.
Omdat ik zelf ook vaak het slachtoffer was van pesterij, was de aandacht van mijn vriendjes voor Gerrit een welkome afleiding, en ik deed braaf mee. Zwakheid, kwetsbaarheid maakt laf. Dat zou ik op mijn beurt ondervinden, toen Gerrit, uit al zijn belagers, mij eruit pikte en riep: 'Rotjood.'
Nu moest ik wel met hem vechten, en samen rolden we over de grond, totdat ik bovenlag. Hij hield zich bewusteloos, alleen het trillen van zijn lichaam verried zijn toestand.
Ineens voelde ik een trap in mijn rug, stond op, en kreeg opnieuw een schop, nu in mijn lies.
De moeder van Gerrit stond hijgend voor me.
54