'En als die arbeiderskinderen het niet kunnen betalen? Dan wordt het een organisatie voor wie het beter hebben, en dat is het al hard aan het worden met al hun dure gedoe.'
Weer hield ik mij stil, zocht naar een oplossing. Moeder had gesproken over poffen. Vooruit dan maar. Als ik niet uitkeek zou vader zeggen dat het helemaal niet doorging, en dan hoefde ik het ook niet meer te proberen. Als hij nee zei was het nee. Maar nu koos moeder mijn kant: 'Wij zijn met de Paasdagen naar het sanatorium. Die jongen kan toch niet alleen thuisblijven.'
'En zijn broer... ?' vroeg vader.
'Die gaat met ons mee.'
'Dat scheelt me nogal wat, een retourtje met de Gooi-se stoomtram of zo'n kamp,' vervolgde vader. 'Ze zijn stapelmesjogge om van gesjochten mensen het vel over de oren te halen.'
Altijd dat rotgeld. Als ze naar het sanatorium op bezoek moesten, zorgden ze er wél voor dat het er kwam. Dat zou ik ze nu eens lekker vertellen. Het kon me toch niets meer schelen.
Ik schreeuwde de woorden uit zonder op de gevolgen te letten, zoals ik in het zwembad met dichte ogen van de hoge plank was gesprongen.
Vader antwoordde dat ik mijn brutale bek moest houden, dat ik anders een pak slaag kon krijgen zo groot als ik was.
Niemand zei meer een woord. Ik hoorde vaders driftige adem, en ik leunde met mijn ellebogen op tafel, het hoofd in mijn handen.
'Zit daar niet zo stom,' begon vader opnieuw, maar ik bleef koppig zitten. Op het jodenschooltje had ik geleerd dat kinderen dat niet mochten, alleen op seideravond, en terwijl ik het mij herinnerde verdween mijn kwaad
11