en hij lacht bitter... Neen, niet aangerand zijn moed is, soms lijkt de kroon van zijn leven het schot, dat hem wacht vanuit des vijands hand -'Voor onze zaak sterf ik als martelaar, weet haar de grootste op aard.' Hij wordt
omhooggeheven tot waar stemmen roepen 'Welkom' en waar
een man en een vrouw hij voor zich uit ziet
zweven.
Hoe edel hij en zij, trotse vorstin,
Smaadlijk, haar fiere lippen krulden even
als zij de verdierlijkte bende mat,
die haar naar 't leven stond. Hij gloeit van binnen,
denkend: 'Met hen treed ik hetzelfde pad.'
76