DE ECONOMISCHE TOESTAND. 45
hunne organisatie. Geheel braak lag het terrein niet. Reeds in 1866 hadden de brillantslijpers een vereeniging opgericht, weldra gevolgd door de beoefenaren van andere branches van dit bedrijf.
1870/71 brengt den Kaapschen tijd. Voorschriften, bepalingen, tarieven, in het kort: talrijke regelingen, ontsproten uit en slechts houdbaar in een periode van sterken bloei, aanschouwden het licht. Zelfs in dezen tijd ontbrak het Am-sterdamsche karakter niet. „Standen moeten er zijn;” dus had elke vereeniging een omheining, hooger, naar mate de plaats, die de werklieden in het bedrijf innamen, gewichtiger scheen.
Toen de bedrijvigheid verminderde, viel het kaartenhuis ineen. Enkele vereenigingen, gedragen door mannen met breedere opvatting begaafd, sleepten hun bestaan voort. Hun aanwezigheid bevorderde in 1894 de stichting van den Algemee-nen Nederlandschen Diamantbewerkersbond.
De Amsterdamsche vakbeweging komt nu in de laatste zes jaren der eeuw sterk onder den invloed van het voorbeeld, dat deze organisatie geeft. Met groote felheid botsen de beide richtingen in de vakbeweging tegen elkaar. Hetgeen in andere landen van zelf sprekend wordt geacht, is hier het onderwerp van langdurige debatten. Zal de vak-vereeniging door uitkeering bij ziekte — men