DE ECONOMISCHE TOESTAND. 41
Het criterium van hetgeen een onderneming was, valt niet meer vast te stellen. Stellig zal dit heel wat lager zijn geweest, dan hetgeen thans geldt voor inrichtingen, waarop de Veiligheidswet van toepassing is. Volgens de gegevens over 1912, waren er in dat jaar 5676 ondernemingen met 60.375 arbeiders, of 10 % van de bevolking.
Het Loonpeil.
Wie het loonpeil uit de eerste helft der negentiende eeuw nader beschouwt, vraagt zich af, ook al neemt hij daarbij het verschil in levensstandaard in aanmerking: hoe hebben de gezinnen geleefd? Voor velen moet het weinig verschil hebben uitgemaakt, te arbeiden of ondersteund te worden.
Meer dan ƒ i.— per dag werd zelden betaald. Dat was het loon van de steenhouwers, van arbeiders in de chemische fabriek, van de smeer-smelterij, zeep- en zoutziederij, van de knoopen-makers en ivoordraaiers.
Goud- en zilversmeden en horlogemakers brachten het tot ƒ 1.20 per dag.
De boekdrukkers moesten zich echter tevreden stellen met ƒ 0.60; de arbeiders aan de loodfabriek, leerlooiers en bierbrouwers verdienden ƒ 0.80. De blikslagers haalden niet meer dan ƒ 0.55.